Wat er in het sterfproces precies gebeurt
In het sterfproces treffen wij een verzameling aan van de
zenuwgeest. Dit zijn fijnstoffelijke zenuwbanen, ook
wel fluïdum genoemd, zwevend tussen ziel en lichaam. Eerst worden
deze etherische zenuwbanen van elkaar gescheiden, gevolgd door een definitief
afbreken van de ziel uit het lichaam, waarbij gezorgd wordt voor verdere
begeleiding in de geestelijke wereld. Want de ziel heeft een substantie
die bijna geestelijk is en het lichaam dan moet verlaten. Als het hart nog warm
is, dan is de mens nog helemaal niet dood. De wetenschap maakt juist van deze
warmte gebruik en past deze toe voor orgaanexplantatie.
Maar de hersendode, wiens organen ontnomen worden, is
dus helemaal niet dood. Er gebeurt veel meer in de afsluitende fase van het
sterven.
In het navolgende beschrijft Jacob Lorber
in de Grote Openbaringen 4-128, hoe dit precies in zijn werk gaat. De jonge
helderziende Mathael observeerde bij iemand het sterven.
Zijn geestelijke gids zei: ´'Kijk eens naar de stervende! Haar ziel stijgt reeds
op uit haar borstkuil, de plaats waar de ziel het lichaam gewoonlijk
verlaat!" Hij keek nu beter naar de stervende. Uit de borstkuil verhief
zich een soort witte nevel, deze breidde zich steeds meer over de borstkuil uit
en werd ook steeds dichter; maar van een of andere menselijke vorm merkte hij
lange tijd niets. Toen hij dat zo wat zorgelijk bekeek, zei de gids tegen hem:
'Let maar eens op hoe een ziel haar aardse woning voor altijd en eeuwig verlaat!. Maar hij zei: ´Waarom heeft deze scheidende
ziel dan geen gestalte, terwijl jullie, die ook pure zielen zijn, toch heel
gewone mensengestalten hebben?' De geestelijke gids
antwoordde: 'Wacht nog maar even; pas als de ziel helemaal uit het lichaam is,
zal zij alles wel netjes bij elkaar rapen en heeft het dan ook een mooi en
vriendelijk uitzien!‘
Terwijl
hij die nevel zich steeds meer zag uitbreiden en verdichten boven de borstkuil
van de zieke, leefde het lichaam nog steeds en kreunde zo nu en dan als van iemand
die door een nare droom wordt geplaagd. Na ongeveer een kwartier zweefde de
nevel ter grootte van een twaalfjarig meisje ongeveer twee handbreedten hoog
boven het lichaam van de stervende vrouw, en was met haar borstkuil alleen nog
door een vingerdikke nevelkolom verbonden. De kolom had een roodachtige kleur,
werd nu eens langer en dan weer korter; maar na iedere keer langer en weer
korter worden, werd de nevelkolom dunner en het lichaam vertrok zichtbaar van
pijn tijdens het langer worden. Na ongeveer twee uur raakte de nevelkolom
helemaal vrij van de borstkuil en het onderste deel zag eruit als een gewas met
zeer veel wortelvezels. Maar op het ogenblik dat de nevelkolom loskwam van de
borstkuil zag hij twee verschijnselen. Het eerste bestond uit het volledig dood
gaan van het lichaam, en het andere was dat de gehele, witte, nevelachtige
massa in een oogwenk veranderde in de hem maar al te bekende vrouw van de
buurman. Meteen omhulde zij zich met een wit, geplooid hemd, groette de rondom
aanwezige, vriendelijke geesten, vroeg echter ook meteen duidelijk waar zij nu
was en wat er met haar gebeurd was. Ook toonde zij zich direct erg verbaasd
over de mooie omgeving waarin zij zich nu bevond.
Mathael
vroeg aan zijn grote lichtgrijze geest, waar die mooie omgeving dan te zien
was. Toen zei de geest: 'Die kun jij vanuit je lichaam niet zien, want die is
slechts een product van de levensfantasie van de gestorvene en zal pas
langzamerhand in een grotere en meer degelijke werkelijkheid overgaan!' Met
deze woorden werd ik afgescheept en de geest sprak daarna in een mij geheel
onbegrijpelijke taal. Hij moet echter iets heel prettigs tegen de nu vrije ziel
gezegd hebben, omdat haar gezicht daarna zo blij werd.
Het
kwam Mathael echter merkwaardig voor dat de ziel, die nu vrij was, zich
helemaal niet meer scheen te bekommeren over wat er met haar vroegere lichaam
gebeurd was; zij onderhield zich zichtbaar heel aangenaam met de geesten, maar
dit alles in een voor mij volkomen vreemde taal. Na verloop van tijd werden ook
de beide gestorven dochters en de beide dienstmaagden bij haar gebracht. En zij
begroetten hun vroegere moeder en meesteres heel vriendelijk, - maar niet alsof
de eerste twee haar dochters en de andere twee haar vroegere dienstmaagden
zouden zijn geweest, maar als echte, ware, goede vriendinnen en zusters, en dat
deden zij in een voor mij vreemde en totaal onbegrijpelijke taal. Maar geen van
hen scheen zich in het minst om haar vroeger toch zeker zeer in ere gehouden
lichaam te bekommeren; ook schenen zij niemand van ons stervelingen te zien.
Merkwaardig
was het dat de ziel van de zojuist gestorven vrouw meteen na het verlaten van
het lichaam wél nog helemaal in het Hebreeuws haar vreugde over het zien van de
mooie omgeving te kennen gaf, maar zich, toen zij zich in zekere zin meer
geconcentreerd en verdicht had. bediende van een taal die volgens mijn geringe
kennis nu op de hele aarde en onder al haar stervelingen hoogstwaarschijnlijk
nergens voorkomt. Hij richtte zich daarom weer tot zijn lichtgrijze geest en
vroeg hem: 'Waarover gaat het, wat die vijf die zojuist in jullie rijk zijn
aangekomen, nu met elkaar bespreken en welke taal is dat?' De geest antwoordde:
'Wat ben jij toch een nieuwsgierige jongen! Zij spreken juist vanwege jou deze
speciale geestentaal, omdat zij niet door jou verstaan willen worden; want zij
weten en voelen precies dat jij hier bent als iemand die vanuit zijn lichaam de
geesten kan zien en met hen kan spreken als een Birmaan in Groot Indië. Zij
weten en voelen ook dat hun lichamen nog hier zijn; maar daar bekommeren zij
zich net zo min nog over als jij over een oude mantel die je totaal verscheurd
hebt weggegooid. Je zou hun nu alle wereldrijken kunnen aanbieden met daarbij
uitzicht op een duizend jaar lang leven vol gezondheid, dan zouden zij toch
nooit meer in hun lichaam terugkeren! Maar dat waarover zij met elkaar spreken,
zou je niet begrijpen ook al zou het in jouw taal gebeuren; want zij zien nu
juist in deze tijd dat de grote Beloofde zich reeds als mens, ook al is het nog
pas als een teer kind, in de stoffelijke wereld bevindt. (gebeurtenis ca. 8 v.
Chr.)
Opmerking
van de schrijver JL:
Het nevelige uiterlijk dat echter altijd nog een menselijke vorm heeft
(weliswaar gerafeld, maar met de grootte en de globale vorm van een mens) is
het gevolg van de grote benauwdheid van de ziel tijdens het moment van
scheiding, waarbij zij van pure vrees en ontzetting enige ogenblikken helemaal
buiten bewustzijn raakt. Het is een buitengewone krachtsinspanning van de
scheidende ziel om zichzelf te handhaven in het haar bewuste bestaan. Al haar
delen worden daardoor in een buitengewoon heftige trilling gebracht, wat maakt
dat ook het geoefendste oog dat in staat is geesten te zien, geen herkenbare
vorm kan ontdekken. Een natuurkundig voorbeeld hiervan zou de bassnaar van een
harp kunnen zijn. Als je haar hard hebt aangeslagen zal zij gedurende enige
tijd zo snel heen en weer gaan, dat je haar slechts als een doorzichtige
nevelige draad zult zien. Als de snaar opgehouden is met trillen, wordt door de
rust ook haar eigenlijke vorm weer zichtbaar. Een soortgelijk verschijnsel
geeft ook de aanblik van een zoemende vlieg, waarvan je de vleugels pas dan
kunt waarnemen wanneer de vlieg is opgehouden met vliegen en daardoor ook met
zoemen; in vliegende toestand heb je haar slechts als met een klein nevelwolkje
omgeven gezien. Als de ziel op het moment van scheiden het verwoeste,
verscheurde en verder niet meer bruikbare lichaam verlaat, vibreert zij vaak
met trillingen ter grootte van een handbreedte en wel zo snel, dat je kunt
aannemen dat zij in een enkel ogenblik duizendmaal heen en weer en op en neer
gaat. Zolang de ziel zo in trilling is, is het voor een eventuele toeschouwer
totaal onmogelijk ook maar iets van de menselijke vorm van de ziel waar te
nemen. Na verloop van tijd komt de ziel meer en meer tot rust en wordt daardoor
ook als menselijke vorm zichtbaar. Is zij echter ten slotte geheel in de
rusttoestand gekomen die direct na de volledige afscheiding intreedt, dan is
zij ook meteen in volmaakte menselijke vorm zichtbaar, vooropgesteld dat zij
voordien door allerlei zonden niet te veel misvormd is.